In de laatste conjunctuurbarometer was de bouwsector een van de sterkhouders in een verder vaart minderende economie. De goed gevulde orderboekjes staan in schril contrast tot de situatie in Nederland. Daar kijkt de bouwsector de nabije toekomst met bibberende knieën tegemoet. Twee belangrijke redenen liggen hieraan ten grondslag: het stikstofarrest dat zo’n 70.000 banen bedreigt én de afgenomen goesting om in risicovolle geïntegreerde projecten te stappen. Wat kunnen we hier in ons land van leren?

De twee tendensen die de Nederlandse bouwsector in hun greep houden, staan volledig los van elkaar. Een eerste is het zogenaamde Stikstofarrest van de Nederlandse Raad van State. Die verklaarde eind mei 2019 een deel van het zogenaamde Programma Aanpak Stikstof (PAS) nietig. Het programma had tot doel Natura-2000 gebieden te beschermen door de stikstofneerslag te beheersen en legde daartoe regels op aan onder meer de uitbreiding van veehouderijen, industriële activiteiten, maar ook voor de aanleg van infrastructuur en gebouwen. Door de juridische onzekerheid rond de wetgeving, liggen lopende werven stil en worden geen nieuwe vergunningen afgeleverd. In totaal worden zo’n 18.000 Nederlandse bouwwerven getroffen. ABN AMRO raamt de schade voor de bouwsector op zo’n 14 miljard euro voor de komende 5 jaar. Die terugval zal zich laten voelen in het aantal jobs. In de Nederlandse bouwsector zijn zo’n 211.000 zelfstandigen actief (op een totaal van 527.000 jobs). Die zullen de gevolgen van het arrest als eerste voelen. Dat betekent dat zij – net als enkele jaren geleden – opnieuw hun heil op de buitenlandse markten zullen komen zoeken. De eerste signalen in die zin zijn er al. Zien de Belgische aannemers dit als een bedreiging of een opportuniteit?
Vaarwel geïntegreerde projecten, welkom bouwteam
Een tweede vaststelling is dat de grote Nederlandse aannemers niet meer warm lopen voor geïntegreerde projecten (DBFM-formules). De belangrijkste reden is het feit dat de opdrachtgevers teveel risico’s op de opdrachtnemers willen afschuiven. Dat zorgde in het verleden al voor enkele ernstige uitschuivers bij verschillende aannemers. Die zijn nu duidelijk op hun hoede. Afgelopen zomer werd bijvoorbeeld de verbreding en verdieping van de A9 bij Amstelveen aan een buitenlands consortium toegewezen. Dat was een unicum. Voor het eerst sinds de zogenaamde UAV-gc aanbestedingen ruim 15 jaar geleden op de markt kwamen, was er geen Nederlandse aannemer bij het uitvoerende consortium. Intussen lopen er nog aanbestedingsdossiers waar enkele buitenlandse consortia bij de geïnteresseerden zijn.
De Nederlandse opdrachtgevers beginnen die boodschap te begrijpen en besteden almaar minder DBFM-formules aan.
Zo besteedde het Rijk volgens Cobouw.nl in 2016 nog 86 projecten in een DBFM-vorm aan, in 2018 daalde dat aantal tot amper 39. Een vergelijkbare trend bij de Nederlandse stads- en gemeentebesturen: 115 DBFM-dossiers in 2016 en nog maar 79 in 2018.
Tegelijkertijd wint het bouwteam bij onze noorderburen aan populariteit. De voornaamste reden? Het ontwerprisico ligt niet meer bij de opdrachtnemer, de aannemer. In de nieuwe versie van het bouwteam wordt er meer samengewerkt en worden risico’s beter en eerlijker verdeeld tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.
Benieuwd of Belgische opdrachtgever deze tendens uit de Nederlandse markt vervroegd zullen oppikken of eerst tegen dezelfde muur willen lopen en in hun DBFM-dossiers onrealistische verwachtingen bij een grote groep aanbesteders blijven leggen.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.