De troeven van een groendak op een schuin dak

De groendakpan is een knappe Nederlandse vondst. De dakpan ziet eruit als een gewone dakpan en is net als een normale dakpan waterkerend en ventilerend, maar heeft een extraatje: de dakpan is begroeid met sedumplanten.

De voordelen van een met groen begroeide dakpan zijn dezelfde als die van een extensief groendak met sedumplanten: de esthetiek, de thermische en akoestische isolatie verbeteren, de pannen bufferen een deel van het regenwater en je draagt bij aan een betere biodiversiteit.

De groendakpan laat zich verwerken tussen bestaande pannendaken en hun hulpstukken zoals nokpannen en hoekpannen. De pan laat zich vastleggen met een pannenhaak en de dakopbouw voor een afwerking met een groendakpan is dezelfde als die van een traditioneel hellend dak. De groendakpan is zowel in nieuwbouw- als renovatieprojecten toepasbaar.

De Mouterij verenigt generaties

Nieuwe toekomst voor oude mouterij in centrum van Putte

Net buiten het centrum van Putte – nabij Mechelen – herontwikkelde projectontwikkelaar Gands de teloorgegane mouterij De Preter. Het resultaat is een woonproject waarin private woongelegenheden en assistentiewoningen samengaan in een concept van ‘wondergoed wonen’. Binst Architecture gaf het project een warme uitstraling met veel ruimte voor prefab beton, een productieopdracht die aannemer Vanderstraeten aan Architon toevertrouwde.

© VDS – Vanderstraeten

Vandaag vinden 82 gezinnen een nieuwe thuis in de Mouterij in Putte. Projectontwikkelaar Gands transformeerde het voormalige hoofdgebouw en de omliggende terreinen tot een woonproject met 38 assistentiewoningen, 44 luxeappartementen, winkelruimtes en een ondergrondse parking. De woongelegenheden kregen onderdak in het bestaande hoofdgebouw van de vroegere mouterij en in vijf nieuwe volumes verspreid over de site. Vier van die woongebouwen liggen in een parkgebied achter het gerestaureerde hoofdgebouw, het vijfde ligt langs de Mechelbaan, aansluitend op de oude mouterij. Een groene parkomgeving doorweven met wandelpaden linkt de verschillende gebouwen met elkaar. Een doordacht geplaatste aanplanting van streekeigen bomen en groen zorgt voor groene buffers tussen de verschillende woongebouwen.

Omvangrijke opdracht

© VDS – Vanderstraeten

Binst Architecture voorzag de parkvolumes van een luchtige, strakke architectuur met grote beglaasde raamvlakken, grote leefterrassen en lichte tinten voor de gevelmaterialen. Het bestaande hoofdgebouw kreeg een nieuwe gevelsteen en sluit – samen met het de aanpalende nieuwbouw – aan bij het straatbeeld van de Mechelbaan. Die gevarieerde architectuur weerspiegelt zich ook in de prefab betonelementen die Vanderstraeten in het project verwerkt. Op vraag van de aannemer produceerde Architon gladde witte en grijze terrassen, draaitrappen, trappen, dorpels en dekstenen. Met 110 terrassen en alles samen 27 trappen was dit best wel een omvangrijke opdracht. “De grootste uitdaging hierbij zat in de terrassen met geïntegreerde dorpelprofielen,” herinnert zich Tom Willekens bij Architon. “De terrassen hadden verschillende uitkragingen en dat zowel zijdelings als vooraan. We dienden dus ook koppelingen tussen de elementen te voorzien om het verschil in de zetting op te vangen.”

Identikit

  • Opdrachtgever: Gands
  • Architect: Binst architecture
  • Ingenieur stabiliteit: DS-Engineering
  • Aannemer: VDS Group – Vanderstraeten

Composteren? Dat kan ook op het balkon

Wie op een appartement woont, zit vaak verveeld met groenten- en fruitafval. Met haar Balkonton brengt de Nederlandse Irene daar verandering in. Haar slimme vondst laat toe om het keukenafval in een klein vat op het terras of balkon te verwerken tot compost en tegelijkertijd te genieten van kruiden, bloemen of klein fruit.

Een klein hoekje op je terras, meer vraagt de balkonton niet. Het kleinood is amper 90cm hoog en heeft een diameter van 40cm. Dat is goed voor 60 liter compost.

De Balkonton is niet alleen duurzaam. Het vat ziet er ook nog eens goed uit.

Horizontaal lijnenspel belichaamt De Krook

Stabiliteit voor één van mooiste bibliotheken ter wereld

Met de voltooiing van het Wintercircus rondt Gent de herbestemming van de vroegere Waalse Krook af. De teloor gegane site is nu een trekpleister met De Krook als climax. Deze Bibliotheek van de Toekomst is op z’n zachtst gezegd markant en dat niet in het minst om zijn gekreukte architectuur. In het horizontaal gelijnde ontwerp vallen grote uitkragingen op.

De Krook werd uitgeroepen tot één van de 10 mooiste bibliotheken ter wereld. ©Mouton

De Krook, een initiatief van Stad Gent, de Universiteit Gent en imec, meet zich heel wat identiteiten aan: een bibliotheek die klaar is voor de 21e eeuw. Een speerpunt van ondernemerschap en innovatie. Een cultureel knooppunt waar iedere Gentenaar welkom is. Een baken van burgerparticipatie en onderzoek. Maar vooral een open huis dat uitnodigt tot ontmoeting. Het grootschalige stadsvernieuwingsproject is een ontwerp van het Gentse architectuurbureau Coussée & Goris in samenwerking met het Catalaanse RCR Arquitectes. De infrastructuur aan een bocht – ‘krook’ – in de Schelde omvat onder meer een nieuwe stadsbibliotheek, labo’s en kantoren, een café en groenzones. Die bocht vertaalt zich letterlijk in het gebouw. Verder laat de architectuur zich typeren door een stapeling van horizontale schijven. “De zichtbare staalstructuur bepaalt in sterke mate mee het karakter van het gebouw. Zo bestaan de portieken – die de verticale stabiliteit garanderen – uit stalen balken en kolommen. Ze dragen de betonnen breedplaatvloeren. De buitenafmetingen van de kokerbalken en kolommen zijn respectievelijk 550x180mm en 600x180mm. Enkel de verdiepte platen van de kolommen variëren in dikte naargelang de bovenlast,” vertelt Nathan Persyn, projectingenieur bij studiebureau Mouton.

Indrukwekkende uitkragingen

Een impossante uitkraging van 15m is één van de blikvangers in het ontwerp van De Krook. ©Mouton

De horizontale belijning van De Krook kent zijn hoogtepunt in de uitkragende verdiepingen. “De meest indrukwekkende is de zuidzijde van de topverdieping. Die zweeft op 15,5m boven het voorplein. Ze is mogelijk dankzij 3 verdiepingshoge atypische vakwerkliggers aangevuld met uitkragende balken die het terras dragen. Aan de noordoostelijke kant kragen verdieping +1, +2 en +3 uit ten opzichte van het gelijkvloerse niveau. Hier wordt de uitkraging van ongeveer 6,7m opgevangen door de vierendeelwerking tussen de balken en kolommen op de niveaus +2 en +3. De kokers die de balken vormen, waren maatwerk. Er is bijna geen gewalst profiel in verwerkt. Om de kokers binnen en buiten met elkaar te verbinden hebben we thermisch onderbroken staal-staalverbindingen van Schöck toegepast. Afhankelijk van de overspanning zijn er meerdere verbindingen naast en boven elkaar in een balk verwerkt. De verbindingen pasten het best binnen de geometrie van de kokers,” vervolgt Nathan Persyn.

Identikit

  • Opdrachtgever: De Waalse Krook cvba
  • Architect: TV COUSSEE & GORIS architecten / RCR Aranda Pigem Vilalta Arquitectes
  • Ingenieur stabiliteit: Mouton
  • Aannemer: Antwerpse Bouwwerken
  • Aannemer staalstructuur: Smulders – Iemants

Compacte maar veelzijdige keuken

De kookunit biedt met een kookplaat en spoelbak al het nodige comfort om eten te bereiden. ©Snaidero

Kleiner wonen is stilaan een noodzaak. Minder beschikbare oppervlakte verplicht ons ook creatiever om te gaan met de verschillende functies die we binnen de beschikbare ruimte combineren. Snaidero heeft dat begrepen. Dat bewijst de Italiaanse designkeukenfabrikant met Board, naar een ontwerp van Pietro Arosio.

Board is een compacte wandmodule met daarin een kookunit geïntegreerd. Die klap je alleen uit wanneer je aan het koken gaat. Voor de rest van de tijd biedt ze je extra keukenruimte. Pietro Arosio slaagt er met dit ontwerp in de keuken te herleiden tot één wandelement en toch ruimte te bieden aan de kookbeleving en het genieten in de keuken.

De zwevende kookunit zit stevig verankerd in het wandelement. ©Snaidero

De zwevende kookunit is opgevat in composiet en zit verankerd in het kastframe. De kookzone is uitgerust met een kookplaat en een spoelbak, kortom alles wat je nodig hebt om eten te bereiden.

Intussen in Nederland: bibberende knieën in de bouw

In de laatste conjunctuurbarometer was de bouwsector een van de sterkhouders in een verder vaart minderende economie. De goed gevulde orderboekjes staan in schril contrast tot de situatie in Nederland. Daar kijkt de bouwsector de nabije toekomst met bibberende knieën tegemoet. Twee belangrijke redenen liggen hieraan ten grondslag: het stikstofarrest dat zo’n 70.000 banen bedreigt én de afgenomen goesting om in risicovolle geïntegreerde projecten te stappen. Wat kunnen we hier in ons land van leren?

De twee tendensen die de Nederlandse bouwsector in hun greep houden, staan volledig los van elkaar. Een eerste is het zogenaamde Stikstofarrest van de Nederlandse Raad van State. Die verklaarde  eind mei 2019 een deel van het zogenaamde Programma Aanpak Stikstof (PAS) nietig. Het programma had tot doel Natura-2000 gebieden te beschermen door de stikstofneerslag te beheersen en legde daartoe regels op aan onder meer de uitbreiding van veehouderijen, industriële activiteiten, maar ook voor de aanleg van infrastructuur en gebouwen. Door de juridische onzekerheid rond de wetgeving, liggen lopende werven stil en worden geen nieuwe vergunningen afgeleverd. In totaal worden zo’n 18.000 Nederlandse bouwwerven getroffen. ABN AMRO raamt de schade voor de bouwsector op zo’n 14 miljard euro voor de komende 5 jaar. Die terugval zal zich laten voelen in het aantal jobs. In de Nederlandse bouwsector zijn zo’n 211.000 zelfstandigen actief (op een totaal van 527.000 jobs). Die zullen de gevolgen van het arrest als eerste voelen. Dat betekent dat zij – net als enkele jaren geleden – opnieuw hun heil op de buitenlandse markten zullen komen zoeken. De eerste signalen in die zin zijn er al. Zien de Belgische aannemers dit als een bedreiging of een opportuniteit?

Vaarwel geïntegreerde projecten, welkom bouwteam

Een tweede vaststelling is dat de grote Nederlandse aannemers niet meer warm lopen voor geïntegreerde projecten (DBFM-formules). De belangrijkste reden is het feit dat de opdrachtgevers teveel risico’s op de opdrachtnemers willen afschuiven. Dat zorgde in het verleden al voor enkele ernstige uitschuivers bij verschillende aannemers. Die zijn nu duidelijk op hun hoede. Afgelopen zomer werd bijvoorbeeld de verbreding en verdieping van de A9 bij Amstelveen aan een buitenlands consortium toegewezen. Dat was een unicum. Voor het eerst sinds de zogenaamde UAV-gc aanbestedingen ruim 15 jaar geleden op de markt kwamen, was er geen Nederlandse aannemer bij het uitvoerende consortium. Intussen lopen er nog aanbestedingsdossiers waar enkele buitenlandse consortia bij de geïnteresseerden zijn.

De Nederlandse opdrachtgevers beginnen die boodschap te begrijpen en besteden almaar minder DBFM-formules aan.

Zo besteedde het Rijk volgens Cobouw.nl in 2016 nog 86 projecten in een DBFM-vorm aan, in 2018 daalde dat aantal tot amper 39. Een vergelijkbare trend bij de Nederlandse stads- en gemeentebesturen: 115 DBFM-dossiers in 2016 en nog maar 79 in 2018.

Tegelijkertijd wint het bouwteam bij onze noorderburen aan populariteit. De voornaamste reden? Het ontwerprisico ligt niet meer bij de opdrachtnemer, de aannemer. In de nieuwe versie van het bouwteam wordt er meer samengewerkt en worden risico’s beter en eerlijker verdeeld tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.

Benieuwd of Belgische opdrachtgever deze tendens uit de Nederlandse markt vervroegd zullen oppikken of eerst tegen dezelfde muur willen lopen en in hun DBFM-dossiers onrealistische verwachtingen bij een grote groep aanbesteders blijven leggen.

Circulair bouwen: niet hypen, aub!

Na de circulaire economie heeft ons land het circulair bouwen ontdekt. Ontdekt, maar we weten nog niet goed wat het is of moet worden. In de Green Deal Circulair Bouwen hebben meer dan 250 bedrijven en organisaties zich geëngageerd om samen die zoektocht aan te gaan en door kennisdeling te bepalen wat circulair bouwen precies moet of kan betekenen in ons land. Al lijkt niet iedereen dat zo te begrijpen, want her en der pakken partijen met veel tromgeroffel uit dat ze meewerken aan de Green Deal Circulair Bouwen of op een andere manier hun steentje bijdragen. Betekent dat dan ook dat ze straks verantwoordelijkheden zullen opnemen of kosten zullen dragen om er mee voor te zorgen dat circulair bouwen mogelijk wordt … ook met hun producten?

Het circulair paviljoen van ABN Amro op de Zuidas in Amsterdam, één van de grote voorbeelden in circulair bouwen.

Onze noorderburen hebben – zoals wel vaker – enkele jaren voorsprong in het circulair bouwen. Los van de mooie voorbeelden die ze al realiseerden, hebben zij intussen al geleerd dat we niet alles circulair moeten of kunnen bouwen. Maar ook dat er heel wat onvoorziene uitdagingen komen kijken bij circulair bouwen.

Om maar een voorbeeld te geven: een toonaangevende aannemer besloot circulaire bruggen te ontwikkelen en te gebruiken in een tijdelijk omleidingstraject. Nu enkele jaren later is het omleidingstraject niet meer nodig en liggen de circulaire bruggen te wachten op een nieuwe bestemming. Alleen, dat had de aannemer over het hoofd gezien, dat stockeren van die brugdelen.

Wie neemt verantwoordelijkheid?

Gelijkaardige situaties zullen we straks met onze gebouwen en infrastructuur ook tegenkomen. Wie wordt dan verantwoordelijk voor het stockeren en eventueel herstellen van producten die niet onmiddellijk een nieuwe bestemming krijgen? Er zijn al enkele organisaties – zoals Rotor of Retrival – die zich hierop toeleggen. Maar wanneer circulair bouwen echt van de grond komt, zal hun capaciteit dan volstaan? Zijn het dan de fabrikanten die hun producten moeten terugnemen? Is het aan de plaatser om de materialen in te zamelen? Of moeten sloopbedrijven zich omscholen voor deze nieuwe taak?

Wie gaat dat betalen?

Als we straks het antwoord op die vraag kennen, zal ook blijken dat er kosten komen kijken bij dit inzamelen en stockeren. Hoe vertaal je dat naar het bouwproject waarin de materialen hergebruikt zullen worden? Kun je ze goedkoper hergebruiken – want dat lijkt toch logisch in een tweede leven – of worden ze net duurder omwille van de extra handelingen en stockage? En welke opdrachtgever wil daar dan voor betalen?

Kortom, er zijn nog heel wat vragen te beantwoorden. Misschien moeten we daar samen eerst op focussen en pas dan energie steken in het roepen dat onze producten geschikt zijn om circulair te bouwen?

Trouwens, wat maakt een product circulair? Het zonder schade en eenvoudig kunnen demonteren?

Beste opdrachtgever, vraagt ’t aan … de aannemer

8% van de aanbestedingsprocedures in België wordt stopgezet. Dat blijkt uit een rondvraag van het @NAV. Bij onze noorderburen loopt dat aantal over alle sectoren op tot 16%. De logische vraag rijst dan: waarom trekt u de stekker eruit, beste opdrachtgever? Vaak, zo blijkt, omdat het nodige budget uiteindelijk niet voor handen is. In de periode 2016-2017 moesten enkele gemeentelijke overheden hun PPS-plannen voor een nieuw publiek gebouw opbergen. Telkens omdat bleek dat ze via de inbreng van hun patrimonium – vaak bouwgronden die ontwikkelaars konden ontwikkelen – niet de benodigde centen konden verzamelen om hun bouwplannen te vergoeden. Meer dan eens hadden adviseurs een waarde voorgerekend die volgens de markt niet haalbaar of met andere woorden realistisch was.

 

Veel conclusies mag ik niet trekken uit deze vaststelling. Ze sterkt me wel om u aan te moedigen uw adviesbureau voldoende kritisch te kiezen. En zelfs tijdens zijn werkzaamheden kritisch te blijven opvolgen. Als uw adviseur u een PPS- of DBFM-constructie voorhoudt, is dat dan de voor u beste oplossing? Het antwoord zal u wellicht in eigen rangen niet vinden. Maar wat belet u om een second opinion te vragen? Dat kan perfect in de markt, … bij de aannemers zelf. Heel wat opdrachtgevers – zoals Defensie of Brussels Airport Company – bevragen de markt vandaag al om bij hen te informeren naar de beste aanpak om hun bouwplannen te realiseren. Dikwijls met niet meer dan een basisidee als vertrekpunt vragen ze de aannemer welke aanbestedingsprocedure volgens hem de beste is, welke risico’s en kansen hij ziet, … Kortom, wat voor hem de meest interessante manier is om aan het project mee te werken. Zo’n request for information vraagt amper een halve dag van de aannemer om te beantwoorden. Dat in tegenstelling tot een aanbestedingsprocedure waar de aannemer als sleutelpartij architecten, studiebureaus en andere adviseurs engageert om dan aan de eindmeet te moeten vaststellen dat hij alle tijd en kosten voor niets maakte, … omdat de opdrachtgever zijn project verkeerd ingeschat heeft.

 

Dus, bespaar uzelf en de aannemers – die interesse hebben in uw project – een ontgoocheling en bevraag hen vooraf naar hun visie op uw project. Op basis van de verschillende inzichten kunt u de stelling van uw adviseur toetsen, inschatten of u de nodige financiële middelen heeft en dan nog die piste kiezen die u het best bevalt. Ze zal in ieder geval aansluiten bij de manier waarop de aannemers naar projecten kijken. Zou de kans op slagen daarmee verhogen?

Nieuwe Zeesluis Zeebrugge: waar liep het mis? Omgevingsmanagement vergeten?

Op 10 mei besliste de Vlaamse regering principieel een nieuwe zeesluis te bouwen in Zeebrugge. De voorkeurslocatie is de oude Visartsluis (1907). Die moet omgevormd worden tot een sluis van 427m lang en 55m breed. Met een diepgang van 18,5m zal de nieuwe sluis groot genoeg zijn om de volgende generatie autoschepen. De investering in de nieuwe sluis bedraagt 1 miljard euro.

Copyright: Streeknieuws.be

Maar de aankondiging van de minister was nog niet koud of de lokale actievereniging kondigde al aan naar de Raad van State te stappen tegen de plannen. Uit één en het zelfde bericht mogen we dus afleiden: ‘De start voor de werken aan die nieuwe sluis is niet voor morgen en ook niet voor over 10 jaar’.

 

 

Nochtans is de Zeesluis één van de complexe projecten die de Vlaamse overheid definieerde. Ze zou ook omgevingsmanagement toepassen om draagvlak te creëren in Zeebrugge.

Afgaande op de berichtgeving lijkt het erop dat het studiebureau dat het proces onderzoekt en begeleidt toch ergens het omgevingsmanagement verkeerd toepaste.

 

Een korte historiek

 

  • Medio december 2018 maakt de Vlaamse overheid haar voorkeursbesluit om de sluis te bouwen bekend
  • Er werd een periode tot inspraak opgestart
  • Op 10 mei neemt de overheid al haar principiële beslissing

 

Snel geteld was er dus een inspraakperiode van 4 à 5 maanden. Dat is wel heel kort. En afgaande op de 750 bezwaarschriften tegen het project was er van inspraak blijkbaar niet zoveel sprake. In een reactie op die bezwaren werkte de overheid flankerende maatregelen uit. Er komen bijvoorbeeld extra garanties tegen het risico op schade aan de omliggende woningen tijdens de werken. Verder komt er nog een participatieproces samen met het stadsbestuur en havenbedrijf, gericht op de leefbaarheid van de omgeving. Kortom, de overheid wil nog zoeken hoe bijvoorbeeld geluidsoverlast en uitstoot tijdens de werkzaamheden gemilderd kan worden.

 

Maar had omgevingsmanagement van bij de eerste onderzoeken niet meer kunnen opleveren? Was het vanuit de bezwaren en belangen van de stakeholders niet haalbaar geweest om vanuit een breder perspectief naar de verschillende opties te kijken? En daarbij vragen te stellen: wat maakt welke optie het best verteerbaar voor alle stakeholders?
Nu mag er dan wel participatie komen om de hinder te beheersen, maar wat heeft dat voor zin nu een van de stakeholders naar de Raad van State trekt tegen het project?

Minder hinder begint bij het ontwerp

Opdrachtgevers hechten almaar meer belang aan hinder, of het gebrek daaraan tijdens werkzaamheden. De bouwprojecten met de minste hinder zijn die waar de architecten of ingenieurs in hun ontwerp al rekening hielden met het vermijden van hinder. Dat is een attitude waar het in België vaak nog aan ontbreekt.

 

Minder hinder staat recht evenredig ten opzichte van draagvlak. Hoeveel te minder hinder, des te groter het draagvlak voor een project. Zowel voor private als publieke initiatiefnemers is dat draagvlak belangrijk, want het vergroot de kans op een vlot vergunningstraject. En voor publieke initiatiefnemers heeft het in verkiezingsjaren een dubbele betekenis. Kortom, ‘minder hinder’ is zoveel meer dan werken uitvoeren met minimale overlast voor de betrokkenen (buurtbewoners, weggebruikers, stakeholders). Op het einde van de rit betekent het ook besparing, hoger rendement, een gunstigere publieke opinie, …

 

Bezint …

Maar minder hinder is in België nog een relatief nieuw begrip. Veel publieke opdrachtgevers zijn zich er van bewust dat ze de aannemer om minder hinder maatregelen moeten vragen, … maar op dat moment is het kalf al half verdronken. In de praktijk komt het dan veelal niet verder dan op een oubollige manier informeren over wat onvermijdelijk is.

 

bron: Van Huele

Zowat iedere lijn die de ontwerper op papier zet, heeft straks in de uitvoering invloed op de mate van hinder of de hinderbeleving. Een raadsel: Welke opstelling veroorzaakt de minste hinder: een inspectieput van de riolering in het midden van de rijbaan of een in de berm? Aquafin begrijpt dat heel goed en challenget de studiebureaus die rioleringsprojecten ontwerpen om hinder beperkend te ontwerpen. Jaarlijks beloont de waterzuiveringsmaatschappij ook de studiebureaus die hierin grensverleggend zijn.

Maar dezelfde redenering gaat ook op voor gebouwen. Een architect die ernaar streeft een oud pand volledig of deels te bewaren ontwerpt zo al hinder beperkend. Er zal immers minder afvoer van sloopmateriaal zijn en er is minder afvoer van grond voor het uitgraven van een nieuwe kelder. Die redenering kan over het volledige gebouwontwerp doorgetrokken worden. En wanneer opdrachtgever en architect die maatregelen dan voor de vergunningsaanvraag duidelijk communiceren met de omgeving, dan verkleint haar weerstand tegenover het project. (Los daarvan is er dan ook nog wat inspanning nodig om het Not In My Backyard-fenomeen te counteren)

 

… eer ge begint

 

Bron: Antwerpse Bouwwerken

 

Na het ontwerp is het aan de aannemers en hun onderaannemers om met gezond verstand naar het ontwerp te kijken en hinder beperkende uitvoeringsmethodieken te bepalen. Dat kan zijn kort maar krachtig gaan in de hinder of zoeken naar slimme methodieken die een minimale hinderbeleving met zich mee brengen. Ze bestaan al hoor, aangepaste sloopmethodes, funderingstechnieken, bouwwijzes, … Ze zijn spijtig genoeg duurder en lonen vandaag niet. Tenzij de opdrachtgever een lans breekt voor minder hinder. Het staat alvast in de sterren geschreven dat publieke opdrachtgevers meer naar minder hinder zullen vragen. De nieuwe Wet op Overheidsaanbestedingen laat de nodige ruimte om een project hier mee op toe te wijzen.

 

De winnaar is…

Dat gezegd zijnde, mag duidelijk zijn dat de meest succesvolle minder hinderaanpak ligt in het bouwteam. Private opdrachtgever of openbaar bestuur: Daag ontwerpers en aannemers van in het begin van het traject uit om samen te zoeken naar de aanpak met de minste hinder. Die is misschien wat duurder, maar dat prijsverschil betaalt zich indirect terug door de besparingen uit het vermijden van beroepsprocedures, het hogere rendement uit de snellere verkoop of ingebruikname van het project of de herverkiezing omdat de burger zag dat het goed was.

Visit Us On TwitterVisit Us On PinterestVisit Us On Linkedin